Digikoppeling Best Practices ebMS2 3.2

Logius Best Practice
Vastgestelde versie

Deze versie:
https://publicatie.centrumvoorstandaarden.nl/dk/bpebms/3.2/
Laatst gepubliceerde versie:
https://publicatie.centrumvoorstandaarden.nl/dk/bpebms/
Laatste werkversie:
https://logius-standaarden.github.io/Digikoppeling-Best-Practices-ebMS2/
Redacteurs:
Peter Haasnoot (Logius)
Pieter Hering (Logius)
Auteur:
Doe mee:
GitHub Logius-standaarden/Digikoppeling-Best-Practices-ebMS2
Dien een melding in
Revisiehistorie
Pull requests

Samenvatting

Alle Digikoppeling profielen die op ebMS2 gebaseerd zijn, moeten zich conformeren aan de Koppelvlakstandaard ebMS2. Dit document is een aanvulling hierop. Het heeft als doel ontwikkelaars te adviseren en te informeren over de huidige werkwijze bij het toepassen van Digikoppeling Koppelvlakstandaard ebMS2 – deze informatie geldt dus alleen voor de ebMS2-variant.

Status van dit document

Dit is de definitieve versie van de best practice. Wijzigingen naar aanleiding van consultaties zijn doorgevoerd.

Documentbeheer

Datum Versie Auteur Opmerkingen
22-11-2011 1.5 Logius -
09-06-2014 1.6 Logius Redactioneel bijwerken
13-01-2015 3.0 Logius Redactioneel
01-10-2017 3.1 Logius Herzien nav: - Compliance Voorziening - Begrippen ebMS2 en CPA Register
16-05-2019 3.2 Logius EB015 SyncReply toegevoegd

Colofon

Logius Servicecentrum: Postbus 96810 2509
JE Den Haag
t. 0900 555 4555 (10 ct p/m)
e.servicecentrum@logius.nl

1. Inleiding

1.1 Doel en doelgroep

Alle Digikoppeling profielen die op ebMS2 gebaseerd zijn, moeten zich conformeren aan de Koppelvlakstandaard ebMS2. Dit document is een aanvulling hierop. Het heeft als doel ontwikkelaars te adviseren en te informeren over de huidige werkwijze bij het toepassen van Digikoppeling Koppelvlakstandaard ebMS2 – deze informatie geldt dus alleen voor de ebMS2-variant.

Het document is bestemd voor Architecten, integratie specialisten en ontwikkelaars van webservices die zijn aangesloten op Digikoppeling. Het gaat hierbij om zowel (service) aanbieders als (service) afnemers. Zie onderstaande tabel bij welke taken dit document ondersteunt.

Afkorting Rol Taak Doelgroep?
[MT] Management Bevoegdheid om namens organisatie (strategische) besluiten te nemen. Nee
[PL] Projectleiding Verzorgen van de aansturing van projecten. Nee
[A&D] Analyseren & ontwerpen (design) Analyseren en ontwerpen van oplossings-richtingen. Het verbinden van Business aan de IT. Nee
[OT&B] Ontwikkelen, testen en beheer Ontwikkelt, bouwt en configureert de techniek conform specificaties. Zorgen voor beheer na ingebruikname. Ja

1.2 Opbouw Digikoppeling documentatie

Digikoppeling is beschreven in een set van documenten. Deze set is als volgt opgebouwd:

Opbouw documentatie Digikoppeling
Figuur 1 Opbouw documentatie Digikoppeling

Alle met de kleur groen aangegeven documenten vallen onder het beheer zoals geformaliseerd in het Beheermodel en releasebeleid.

1.3 Doel en scope van Digikoppeling

Voor de Overheid als geheel is interoperabiliteit tussen een groot aantal serviceaanbieders en serviceafnemers van essentieel belang. Die grootschalige interoperabiliteit wordt bereikt door sterke standaardisatie van het koppelvlak tussen de communicatiepartners.

Deze communicatie vindt plaats in het domein van Digikoppeling, en daarbij worden Digikoppeling Koppelvlakstandaarden toegepast. Dat is een beperkte set van standaarden waaruit onder gedefinieerde omstandigheden gekozen kan worden.

Digikoppeling biedt de mogelijkheid om op deze gestandaardiseerde wijze berichten uit te wisselen tussen service aanbieders en service afnemers. Digikoppeling richt zich voornamelijk op uitwisselingen tussen overheidsorganisaties maar er zijn ook implementaties bekend van de toepassing van Digikoppeling bij uitwisseling tussen bedrijven en overheden.

Uitwisseling binnen Digikoppeling

De uitwisseling tussen partijen is in drie lagen opgedeeld:

Digikoppeling richt zich uitsluitend op de logistieke laag.

1.4 Opbouw van dit document

Hoofdstuk 1 bevat een aantal algemene inleidende onderwerpen.

Hoofdstuk 2 bevat de aanbevelingen, werkwijze en best practices.

Hoofdstuk 3 gaat in op de kenmerken van een CPA.

Hoofdstuk 4 gaat over bericht volgordelijkheid.

Begrippen en afkortingen worden toegelicht in het document “DigikoppelingArchitectuur”. Deze zit in de Digikoppeling standaard.

Dit document en andere documentatie is beschikbaar op

www.logius.nl/digikoppeling.

2. Werkwijze/Aanbevelingen/Best Practices

2.1 EB001 ebMS2 Producten

Gebruik een ebMS2 product met aantoonbare ervaring binnen het Digikoppeling domein. Op de website van Logius is een overzicht van Digikoppeling leveranciers te vinden en ook in de marktscan van KING en Logius is een overzicht te vinden van het aanbod van Digikoppeling adapters dat voldoet aan de eisen die KING stelt aan een Digikoppeling Adapter voor de gemeentelijke markt.

2.2 EB002 CPA Gebruik

Voor het definiëren van een CPA geldt het volgende advies:

  1. Raadpleeg het hoofdstuk 3 'CPA Gebruik en Kenmerken'.

  2. Maak gebruik van het online CPA Register1, zie document 'Digikoppeling CPA Creatie Handleiding'.

1: Het online CPA Register wordt gehost door Justid en is beschikbaar op https://cparegister.minvenj.nl/logius

2.3 EB003 Productie- en ontwikkelomgevingen

Het is raadzaam om test- en productieservices ('OTAP') op aparte machines onder te brengen om het onderscheid tussen beide helder te houden. Geef ze een eigen DNS naam (en dus verschillende PKI overheid certificaten), bijvoorbeeld door het gebruik van verschillende subdomeinnamen.

2.4 EB004 PartyId postfix

Voorzie de PartyId van een postfix voor het onderscheid tussen test- en productieservices ('OTAP'). De naamgevingsconventie is hierbij:

Samenstellingen zijn ook mogelijk, bijvoorbeeld de postfix ‘_OTA’ als er één specifiek adres gebruikt wordt voor de ontwikkel-, test-, en acceptatieomgeving. Aangezien Digikoppeling een strikte scheiding tussen test en productie nastreeft zou een combinatie van productie met andere omgevingen nooit moeten voorkomen2.

2: De scheiding komt ook. tot uitdrukking in het gebruik van een andere certificaat-root voor productie en andere omgevingen. Zie hiervoor het document “Gebruik en achtergrond Digikoppeling-certificaten”.

2.5 EB005 Certificaten

Vanuit het oogpunt van beveiliging is het dringende advies om aparte certificaten te gebruiken voor de 'OTA' omgevingen aan de ene kant en de productie ('P') omgeving aan de andere kant.

Ook wordt geadviseerd om autorisaties te baseren op het OIN dat uit het certificaat verkregen wordt. Indien autorisaties plaatsvinden met het PartyId (dat ook het OIN bevat) dient zeker gesteld te worden dat de beide voorkomens van het OIN (certificaat en PartyId) identiek zijn of dat de organisatie in het certificaat mag handelen namens de organisatie in het PartyId. Dit kan met geautomatiseerde controle (bijvoorbeeld bij ontvangst/verzending van een bericht op de TLS-offloader) of door handmatige controle (bijvoorbeeld bij het aanmaken van het CPA dat in de Digikoppeling-adapter ingelezen wordt).

2.6 EB006 Service & Action naamgeving

Advies 1: gebruik een functionele naam voor de naamgeving van de Service. Verwerk de versie in de service naam. De servicenaam mag de URN zijn.

Advies 2: als er gebruik gemaakt wordt van het CPA Register, gebruik dan als Identificerende naam de naam van de service (het laatste onderdeel van het pad in de URN.)

Met deze Identificerende naam kan een afnemer een CPA laten maken op basis van de naam (zie 'Digikoppeling CPA Creatievoorziening Handleiding' op Digikoppeling website).

Advies 3: gebruik een functionele naam (liefst een werkwoord) voor de naamgeving van de Actions. Denk eraan dat een Service meerdere Actions mag bevatten (meldingen).

In Digikoppeling Koppelvlakstandaard WUS staat bij voorschrift WW003 hoe de payload in de SOAP body opgenomen moet worden: op basis van de 'document-literal style'. Bij document-literal mag de payload slechts 1 XML element bevatten; hierbinnen kunnen wel meerdere elementen opgenomen worden. Het is ook bijvoorbeeld mogelijk om meerdere elementen van het type {http://www.w3.org/2001/XMLSchema} base64Binary op te nemen binnen dit eerste element. Daarmee ondersteunt deze koppelvlakstandaard het versturen van attachments met binaire data impliciet.

Het wordt sterk aangeraden om voor ebMS2 deze werkwijze over te nemen. De naam van het payload element zal dan gebruikt worden als naam voor de Action.

2.7 EB007 Rollen

Als een overheidsorganisatie in een bepaalde service zowel berichten kan versturen als wel berichten kan ontvangen, ga dan na wat de functionele rol is. In welke hoedanigheid wordt de functie uitgevoerd? Deze functionele rol zal een bepaalde naam hebben. Gebruik dan die naam voor de rol in de CPA.

2.8 EB008 Overdrachtskarakteristieken

De karakteristieken voor de betrouwbare overdracht worden uitgedrukt in ‘RetryInterval’ en ‘RetryCount’. Digikoppeling Koppelvlakstandaard ebMS2 heeft hiervoor een aanname gemaakt. Evalueer met de betrokken partijen of deze waardes van toepassing zijn. Wijzig de waardes zo nodig. Houd hierbij rekening met zowel de bedrijfsmatige verwerking van de meldingen als met de netwerk karakteristieken (beschikbare bandbreedte, omvang van de payload, quality of service en dergelijke) tussen de twee overheidsinstanties. Raadpleeg voor meer informatie hoofdstuk 3 'CPA Gebruik en Kenmerken'.

2.9 EB009 Vaststelling CPAId

Geef zowel een CPAId als een start- en einddatum op bij het maken van een overeenkomst tussen een service requester en een service provider. Deze invulling moet in overleg met de twee partijen bepaald worden. Raadpleeg voor meer informatie hoofdstuk 3 'CPA Gebruik en kenmerken'.

2.10 EB010 Geldigheidsperiode van een CPA

Laat de start- en einddatum van de CPA mede afhangen van de geldigheid van de gebruikte client- & servercertificaten.

Een CPA voor testdoeleinden kan een korte geldigheidsperiode krijgen, afgestemd op de test periode.

2.11 EB011 MessageOrder en ConversationId

Als de MessageOrder functionaliteit gebruikt word, moeten alle betreffende (samenhangende) berichten dezelfde ConversationId krijgen.

Er zijn meerdere, onafhankelijke, berichtstromen mogelijk waar MessageOrder op van toepassing is als elke berichtstroom zijn eigen ConversationId krijgt.

2.12 EB012 MessageOrder en ReliableMessaging

Als MessageOrder gebruikt wordt is dit van invloed op de overdrachtskarakteristieken (EB008). Als een enkel bericht in de overdracht faalt, heeft dit tot gevolg dat alle opvolgende berichten niet verzonden kunnen worden, of afgeleverd kunnen worden. De waardes voor de RetryCount en RetryInterval zullen daarom met zorg gekozen moeten worden.

2.13 EB013 MessageId

De Koppelvlakstandaard ebMS2 schrijft het gebruik van een MessageId voor conform RFC2822, in de vorm van “UUID@URI”.

De URI in de MessageId kan ook het domein kan zijn van Digikoppeling messagehandler.

2.14 EB014 Meerdere PartyId's

Als een grote organisatie, bestaande uit meerdere deel-organisaties, via een gateway (in de algemene zin, niet te verwarren met Digikoppeling Gateway) aangesloten wordt op Digikoppeling, kan de situatie ontstaan dat de deel-organisaties een ander OIN hebben dan het OIN van de gehele organisatie. Ook kan de situatie ontstaan dat voor de cliënt authenticatie van de gateway er maar 1 certificaat gebruikt kan worden (namelijk die van de organisatie als geheel).

Het is toegestaan om op transport niveau het cliënt certificaat te gebruiken voor de authenticatie van de organisatie als geheel. Als waarde voor de PartyId mogen OIN's gebruikt worden die afwijken van het OIN in het authenticatie certificaat. Het is aan de samenwerkende partijen om er op toe te zien dat de juiste PartyId's gebruikt worden. In dergelijke situaties is het tevens toegestaan om PartyId's te gebruiken die afwijken van de gangbare OIN's, mits er een ander PartyId type aangegeven wordt. (Voor de OIN geldt urn:osb:oin.) Vanuit Digikoppeling wordt in dergelijke gevallen een dringend advies gegeven om de deel-organisaties een eigen OIN te laten aanvragen. (Het toestaan van een eigen PartyId waarde in de communicatie op Digikoppeling tussen de Nederlandse overheden wordt gezien als een tijdelijke situatie).

2.15 EB015 SyncReplyMode

Het Digikoppeling ebMS2 Reliable Messaging (RM) profiel vereist dat berichten bevestigd worden met een acknowledgement bericht. Binnen het Digikoppeling ebMS2 RM-profiel moet deze acknowledgement asynchroon worden verzonden. Een Digikoppeling oplossing houdt hiervoor een administratie bij zodat de acknowledgement aan het initiële MessageId van het bericht kan worden kan worden gerefereerd

Bij het gebruik van het uitwisselen van zeer hoge volumes van berichten in beperkte tijd via het Digikoppeling ebMS RM-profiel kan de overhead van het asynchroon bevestigen van het bericht via asynchrone acknowledgement (te) groot worden. Vandaar dat sinds versie 3.3 van dit profiel het gebruik van SyncReply Profile in de Digikoppeling ebMS2 Specificatie wordt toegestaan voor een aantal uitzonderingsgevallen. Vanaf deze versie is het in bepaalde gevallen mogelijk om een bericht synchroon – dus in dezelfde http-sessie- te bevestigen met een acknowledgement (of een foutsituatie synchroon te beantwoorden met een errormessage)

Toepassen van Synchrone acknowledgement is uitzondering

Het gebruik van Syncreply wordt in de regel afgeraden. Tot aan versie 3.3 van Digikoppeling ebMS was een invulling van het attribuut SyncReplyMode in het CPA anders dan “none” niet toegestaan, met als onderbouwing: Asynchronous messaging does not preclude fast response times, as is required to support interactive applications. Asynchronous messaging supports higher levels of scalability and supports scenarios where a response message may be sent minutes, hours or days after the initial request message. Asynchronous messaging may be combined transparently with store-and-forward intermediaries.

In de praktijk blijkt dat er toch situaties bestaan waarin het synchroon bevestigen van een bericht voordeel biedt:

Casusbeschrijving

Bij uitwisseling tussen een GDI-voorziening en een grote afnemer worden door de verzendende partij aan de ontvangende partij in korte tijd zeer hoge volumes berichten aangeboden. Vanwege de eis op betrouwbaarheid is voor de uitwisseling gekozen voor het ebMS2 RM-profiel. Deze ebMS berichten bevatten per zending 1 functioneel bericht. Hierdoor is de overhead van het ebMS protocol voor de ontvangende partij relatief hoog.

De berichtuitwisseling in de keten was oorspronkelijk opgezet volgens asynchrone bevestiging. Bij de ketenintegratietest tussen beide partijen kwamen verwerkingsproblemen aan de ontvangende kant aan het licht. In onderling overleg tussen de ketenpartners is afgesproken om de ebMS2 uitwisseling zo in te stellen dat acknowledgements synchroon verstuurd worden. Hierna verliep de uitwisseling volgens de afgesproken eisen aan capaciteit, performance en betrouwbaarheid.

Voorwaarden voor toepassen van het synchrone bevestiging

Noot

3. CPA Gebruik en Kenmerken

3.1 Inleiding

Digikoppeling 1.0 Koppelvlakstandaard definieert twee protocollen (WUS en ebMS2) voor de overdracht van gegevens via Digikoppeling. Dit document gaat in op het gebruik van een Collaboration Protocol Agreement (CPA) in het geval dat ebMS2 gebruikt wordt voor de gegevensoverdracht.

3.2 Wat is een CPA?

Een CPA is een formeel xml document om de gebruikte functionele en technische eigenschappen van de ebMS2 protocol-karakteristieken vast te leggen. Het is dus een formele beschrijving voor het vastleggen van de gegevensuitwisseling.

De CPA is gestandaardiseerd in [ISO 15000-1: ebXML Collaborative Partner Profile Agreement (afgekort tot ebCPP3). Het ebMS2 protocol is gestandaardiseerd in ebXML Messaging Service Specification (afgekort tot ebMS24).

3: [ebCPP] Collaboration-Protocol Profile and Agreement Specification Version 2.0, September 23, 2002. Url: http://www.oasis-open.org/committees/ebxml-cppa/documents/ebcpp-2.0c.pdf

4: Message Service Specification, Version 2.0, 1 April 2002. Url: http://www.oasis-open.org/committees/ebxml-msg/documents/ebMS_v2_0.pdf [EBXML-MSG]

De eigenschappen van de gegevensoverdracht geven onder andere aan:

3.3 Waarom wordt er een CPA gebruikt?

Redenen voor het toepassen van een CPA:

Daarom is het hebben van een CPA het uitgangspunt voor de specificatie en configuratie van de gegevensuitwisseling tussen twee partijen op Digikoppeling.

3.4 Wat zijn de uitgangspunten voor de CPA?

De kenmerken van het ebMS2 verkeer op Digikoppeling zijn beschreven in het document:

' Digikoppeling Koppelvlakstandaard ebMS2'. Dit document is op de website van Digikoppeling te vinden [Digikoppeling Logius website].

De kenmerken zijn vertaald naar relevante onderdelen van een CPA. Deze CPA onderdelen worden hieronder beschreven in termen zoals benoemd in [ebCPP].

TransportProtocol over HTTP met TLS met server certificaat.
Deze hebben de verplichte waardes:

<tns:TransportProtocol tns:version="1.1">HTTP</tns:TransportProtocol>

en voor bijvoorbeeld versie 1 van TLS

<tns:TransportSecurityProtocol tns:version="1.0">TLS</tns:TransportSecurityProtocol>

5: [EBXML-MSG] H9.1.1 “The REQUIRED SequenceNumber element indicates the sequence a Receiving MSH MUST process messages. The SequenceNumber is unique within the ConversationId and MSH.”

3.5 Hoe wordt een CPA gemaakt?

Op basis van de hierboven genoemde CPA onderdelen kan alleen een 'CPA template' gemaakt worden. Wat ontbreekt zijn de specifieke zaken rondom:

In het document 'Digikoppeling CPA Creatiehandleiding' is te lezen met welke gegevens een CPA gemaakt wordt, in combinatie met Digikoppeling CPA Creatievoorziening.

Meer informatie Zie document in de aansluitkit Doelgroep
Handleiding CPA register https://www.logius.nl/diensten/digikoppeling/aanvragen/voorbereiden [A&D] [OT&B]

4. Het gebruik van berichtvolgordelijkheid

Digikoppeling Koppelvlakstandaard ebMS2 raadt het gebruik van volgordelijkheid van berichten sterk af. Reden hiervoor is dat niet elk product dat ebMS2 implementeert de volgordelijkheid ondersteunt (in ebMS2 wordt dit MessageOrder genoemd). Voor situaties waar beide partijen bi-lateraal over een product beschikken dat dit ondersteund, wordt het gebruik ervan voor het Digikoppeling ebMS2 Koppelvlak wel toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat vooraf bekend is dat alle (ook toekomstige) communicatiepartners dit kunnen ondersteunen. Gebruik lijkt daarom alleen realistisch voor bilaterale situaties of een zeer beperkt aantal vooraf bekende communicatiepartners. Gebruik door landelijke voorzieningen zoals basisregistraties is onwenselijk.

Partijen die gebruik willen maken van de volgordelijkheid zullen daarom vooraf onderling moeten verifiëren of de functionaliteit door de andere partij ondersteund wordt en of de ebMS-adapters op dit onderdeel ook interoperabel zijn. (Het moge duidelijk zijn dat als beide partijen van hetzelfde product gebruik maken, de interoperabiliteit gegarandeerd zou moeten zijn.)

Het heeft tot gevolg dat veel partijen deze functionaliteit niet kunnen gebruiken. In deze situaties is volgordelijkheid op applicatieniveau een beter alternatief. Dit heeft als extra voordeel dat niet alleen zekeerheid bestaat over het in volgorde ontvangen, maar ook over het in volgorde verwerken van berichten.

De granulariteit (zie hieronder) van de berichten waarop volgordelijkheid toegepast moet worden en de verwerking in de organisatie zal nader bekeken moeten worden. De volgende twee hoofdstukken geven hierover enkele overwegingen.

4.1 Granulariteit

Granulariteit betekent letterlijk: (fijn)korreligheid, ofwel de mate van detaillering. De granulariteit van de berichten waarvoor volgordelijkheid van belang is zal verstandig moeten worden gekozen.

De uitersten worden hieronder beschreven:

De granulariteit wordt in essentie bepaald door het object waarover berichten uitgewisseld worden en waarvan de volgordelijkheid van belang is: het gaat dan om transactionele berichten over hetzelfde object.

4.2 Verwerking in de organisatie

Als de berichten op Digikoppeling in volgorde moeten worden afgeleverd, zal dit tot gevolg hebben dat diezelfde berichten ook in de juiste volgorde aangeboden worden aan de verwerkende applicatie in de organisatie.

4.3 Alternatieven voor berichtvolgorde

Het garanderen van de volgordelijkheid binnen een keten kan in zijn algemeenheid op meerdere manieren worden geregeld:

  1. Vermijden van de behoefte
    Een zuivere gebeurtenis-gedreven architectuur kan de behoefte aan volgordelijkheid vaak vermijden. In deze architectuur worden gegevens niet meegeleverd met gebeurtenissen, maar naar aanleiding van gebeurtenissen bij de bron geraadpleegd. Als in een dergelijke situatie bijvoorbeeld overlijden eerder dan de geboorte doorgegeven wordt zal de actie die op overlijden (of geboorte) volgt altijd de meest actuele gegevens opleveren.

  2. Risico-reductie
    Bewuste vertragingen aan de bron tussen twee opeenvolgende (gerelateerde) gebeurtenissen, kan het risico op het uit volgorde raken van berichten beperken.

  3. Applicatief: mitigatie
    In deze situatie verwerkt de afnemer gebeurtenissen zodanig dat eventuele volgordeproblemen worden gemitigeerd (simpelste algoritme: als het BSN binnenkomt voordat de persoon bekend is, wordt het BSN terzijde gelegd totdat de persoon wél bekend is).

  4. Applicatief: unipotente operaties
    In deze situatie wordt er voor gezorgd dat de operatie naar aanleiding van een bericht slechts op één manier interpreteerbaar is. Bijvoorbeeld door bij verandering van een subsidie of burgelijke staat zowel de oude als de nieuwe situatie mee te geven. Of bij ‘saldo-informatie’ een verhoging of verlaging te sturen in plaats van de nieuwe waarde.

  5. Applicatieve volgorde door ontvanger
    In deze situatie geeft de applicatie aan het bericht informatie mee waarmee de ontvanger de volgorde kan bepalen. Dit kan bijvoorbeeld met tellers, zodat de applicatie de berichten voor verwerking in volgorde kan plaatsen, maar ook met timestamps zodat de applicatie na verwerking eventuele correcties kan uitvoeren (zie ook bijlage 1 onder “zelfbouwoverwegingen”). Dit zal liefst selectief alleen voor kritische berichten gebeuren zodat andere berichten ongestoord doorgang vinden.

  6. Applicatieve volgorde door verzender
    In deze situatie wacht de verzendende applicatie op een ontvangstbevestiging of verwerkingsbevestiging van de ontvanger voordat een nieuw bericht gestuurd wordt. Dit zal liefst selectief alleen voor kritische berichten gebeuren zodat andere berichten ongestoord doorgang vinden.

  7. Logistieke volgorde
    Digikoppeling biedt als optie om berichten in volgorde af te leveren aan de ontvangende applicatie. Deze functie van de Digikoppeling-adapter software wordt echter door enkele belangrijke leveranciers niet ondersteund. Digikoppeling stelt daarom dat deze optie alleen gebruikt kan worden als vóóraf bilateraal overeenstemming bereikt is over ondersteuning.

5. Message Ordering in ebXML

Een onderdeel van de ebMS 2.0 specificatie is de volgordelijkheid van berichten, aangeduid met MessageOrder. overgenomen uit hoofdstuk 9 van [EBXML-MSG]

5.1 MessageOrder Module**

The MessageOrder module allows messages to be presented to the To Party in a particular order. This is accomplished through the use of the MessageOrder element. Reliable Messaging MUST be used when a MessageOrder element is present.

MessageOrder module MUST only be used in conjunction with the ebXML Reliable Messaging Module (section 6) with a scheme of Once-And-Only-Once (sections 6.6). If a sequence is sent and one message fails to arrive at the To Party MSH, all subsequent messages will also fail to be presented to the To Party Application (see status attribute section 9.1.1).

5.2 MessageOrder Element**

The MessageOrder element is an OPTIONAL extension to the SOAP Header requesting the preservation of message order in this conversation.

De ebMS standaard biedt daarmee de mogelijkheid om de volgordelijkheid van berichten te garanderen.

Maar het is wel een OPTIONAL7 element, dus bekijk per product of het ook daadwerkelijk ondersteund wordt.

7: OPTIONAL, uit [EBXML-MSG]: “This word means that an item is truly optional. One vendor may choose to include the item because a particular marketplace requires it or because the vendor feels that it enhances the product while another vendor may omit the same item.”

5.3 Productondersteuning

De ondersteuning voor de MessageOrder verschilt per product. Hermes 2.0 en OrionMsg ondersteunen het wel, AxWay ondersteunt het niet, en de recente IBM release 'WebSphere Partner Gateway V6.1' ondersteunt het wel.

De Drummond Group voert jaarlijks ebXML interoperabiliteitstesten uit, waarmee leveranciers hun ebMS producten kunnen laten certificeren. Er wordt echter niet getest op MessageOrder.

Uit het test rapport van de Drummond Group, blz 18, hoofdstuk “Differing interpretations on the use of ConversationId”:

(..) The ebMS v2.0 specification requires that ConversationId be present in all messages, and requires that if you implement the optional MessageOrdering feature (not tested by DGI) that ConversationId must stay the same over all ordered messages. (..)

5.4 Zelfbouwoverwegingen

Als het niet mogelijk is om de MessageOrder functionaliteit te gebruiken, kan zelfbouw overwogen worden. Het is wel raadzaam om een aantal aspecten in overweging te nemen voordat de implementatie van de volgordelijkheid in een applicatie opgepakt wordt.

5.5 Ontwerp Pattern

Als uitgangspunt voor de realisatie van de volgordelijkheid kan het Resequencer patroon gebruikt worden: http://www.enterpriseintegrationpatterns.com/Resequencer.html


A Message Router can route messages from one channel to different channels based on message content or other criteria. Because individual messages may follow different routes, some messages are likely to pass through the processing steps sooner than others, resulting in the messages getting out of order. However, some subsequent processing steps do require in-sequence processing of messages, for example to maintain referential integrity.

How can we get a stream of related but out-of-sequence messages back into the correct order?

Resequencer Pattern
Figuur 2 Resequencer Pattern

Use a stateful filter, a Resequencer, to collect and re-order messages so that they can be published to the output channel in a specified order.

The Resequencer can receive a stream of messages that may not arrive in order. The Resequencer contains in internal buffer to store out-of-sequence messages until a complete sequence is obtained. The in-sequence messages are then published to the output channel. It is important that the output channel is order-preserving so messages are guaranteed to arrive in order at the next component. Like most other routers, a Resequencer usually does not modify the message contents.


De oplossingsrichtingen voor berichten waarvoor een volgnummer van belang is wordt hieronder globaal beschreven. Er wordt uitgegaan van een 'push' mechanisme: de ontvangende applicatie wordt dus actief doordat de ebMS adapter een functie van de applicatie aanroept voor het afleveren van een bericht (bijvoorbeeld met behulp van een web service of JMS queue). Dit in tegenstelling tot een 'pull' mechanisme waarbij het initiatief bij de applicatie ligt om te bepalen of er een nieuw bericht is ontvangen.

5.5.1 Specificatie (Design Time)

  • Voeg aan de specificatie van het bericht een element 'Volgnummer' toe.

  • Definieer een 'Aanvang' en en een 'Afsluit'-bericht waarmee de ontvangde partij geinformeerd wordt over de te verwerken berichten. Dit kan met name van belang zijn als er meerdere parallelle stromen van berichten zijn die ieder afzonderlijk gebruik maken van volgordelijkheid. Het is dan wel van belang de ConversationId te gebruiken.

  • Indien gewenst kan er een bericht gedefinieerd worden waarmee de ontvangende partij de verzendende partij kan informeren over de verwerkings toestand.

  • De applicatie moet bijhouden wat het volgnummer is van het laatst verwerkte bericht.

  • Er is een 'berichtenpool' beschikbaar waar berichten met een volgnummer in bewaard worden. Hierbij is het volgnummer een sleutel om berichten uit de ‘berichtenpool' te halen.

5.5.2 Verwerking (Run Time)

  • Bij ontvangst van een 'Aanvang'-bericht wordt de toestand geïnitieerd voor de volgordelijke verwerking van de berichten.

  • Handel bij ontvangst van een bericht als volgt:

  • Plaats het bericht in een ‘berichtenpool’.

  • Als bericht nummer N verwerkt is, moet de applicatie bericht nummer N+1 ophalen uit de ‘berichtenpool’.

    • Als deze er niet is, zal de applicatie geen bericht verwerken.

    • Als deze er wel is, zal de applicatie het bericht verwerken EN daarna stap 2 opnieuw uitvoeren om een volgend bericht uit de ‘berichtenpool’ te verwerken.

Om te voorkomen dat een applicatie in een 'wait lock' terecht komt (één van de berichten in de sequentie komt niet aan, ook niet binnen de gestelde termijn van de betrouwbare overdracht), zal bekeken moeten worden wat de timingkarakteristieken zijn voor de verwerking van een volgend bericht.

Bij gebruik van het 'pull' mechanisme kan de berichtenpool gebruikt worden zoals in stap 2 beschreven: de applicatie zal dan op gezette tijden (op eigen initiatief) een bericht halen uit de berichtenpool. De ebMS adapter zal de berichten dan wel moeten afleveren aan de berichtenpool (zoals in stap 1).

6. Conformiteit

Naast onderdelen die als niet normatief gemarkeerd zijn, zijn ook alle diagrammen, voorbeelden, en noten in dit document niet normatief. Verder is alles in dit document normatief.

7. Lijst met figuren

A. Referenties

A.1 Normatieve referenties

[ebCPP]
Collaboration-Protocol Profile and Agreement Specification Version 2.0. Oasis. Oasis. september 2002. URL: http://www.ebxml.org/specs/ebcpp-2.0.pdf
[EBXML-MSG]
OASIS ebXML Message Service Specification. Ian Jones; Brian Gibb; David Fischer. 1 April 2002. URL: https://www.oasis-open.org/committees/download.php/272/ebMS_v2_0.pdf

A.2 Informatieve referenties

[Digikoppeling Logius website]
Logius Digikoppeling. Logius. URL: https://logius.nl/diensten/digikoppeling/documentatie